Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG3695

Datum uitspraak2008-10-22
Datum gepubliceerd2008-11-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/422 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beëindiging ziekengeld: niet meer ongeschikt voor het verrichten voor de WAO-functies.


Uitspraak

07/422 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 december 2006, 06/2250 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 22 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. J.L. van Os, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers. II. OVERWEGINGEN 1.1. Aan appellant is met ingang van 7 augustus 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Met ingang van 24 juni 2003 is de WAO-uitkering ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. Appellant heeft vervolgens een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen. Per 1 november 2004 heeft appellant zich bij het Uwv ziekgemeld in verband met een ziekenhuisopname op 2 november 2004. Op 2 augustus 2005 is appellant geopereerd aan zijn linkerschouder. 1.2. Appellant is op 23 augustus 2005 en 12 december 2005 verschenen op het spreekuur van de verzekeringsarts. Deze heeft geconcludeerd dat appellant per 1 januari 2006 geschikt is voor de in het kader van de WAO-beoordeling per 24 juni 2003 geselecteerde functies. Bij besluit van 12 december 2005 is de uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 1 januari 2006 beëindigd. 1.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft informatie van (medische) behandelaars ontvangen en is tot de conclusie gekomen dat appellant terecht per 1 januari 2006 geschikt is geacht voor de WAO-functies. Bij besluit van 28 maart 2006 is het bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant terecht per 1 januari 2006 geschikt is geacht voor ten minste één van de geselecteerde WAO-functies. 3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij op fysieke en psychische gronden niet in staat is bedrijfsmatig werkzaamheden te verrichten. Ter onderbouwing daarvan zijn nadere stukken overgelegd. 3.2. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit op goede gronden berust en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Door het Uwv is een nadere rapportage van de bezwaarverzekeringsarts ingediend. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad - waaronder zijn uitspraak van 4 maart 2003 (LJN: AF6192) - wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op uitkering ingevolge de WAO. Dit betekent dat als maatstaf dient te worden aangelegd de arbeid verbonden aan de functies die voor appellant bij de beoordeling in het kader van de WAO zijn geselecteerd. Nu bij de WAO-beoordeling deze functies ieder afzonderlijk voor appellant geschikt zijn geacht, dient onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan elk van deze functies afzonderlijk. Het betreft onder meer de functies stamper/zetter, sieradenmaker en printmonteur. 4.2. Ter beoordeling staat of appellant met ingang van 1 januari 2006 terecht geschikt is geacht voor ten minste één van deze functies. 4.3. De arts A.C. Kalwij heeft bij het onderzoek van 12 december 2005 vastgesteld dat de medische situatie van appellant stabiel is, zowel in psychisch opzicht als anderszins. Kalwij heeft overwogen dat de belastbaarheid niet is gewijzigd ten opzichte van de Functionele Mogelijkhedenlijst van 5 februari 2003 op basis waarvan de WAO-beoordeling heeft plaatsgevonden, dat daarbij schouderbeperkingen reeds zijn aangenomen en dat de WAO-functies niet schouderbelastend zijn. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich verenigd met de medische grondslag van het besluit van 12 december 2005 en voorts overwogen dat de functies niet schouderbelastend en stresserend zijn. Informatie van de behandelend fysiotherapeut B. Spijkers, senior psycholoog M. Hoeven en maatschappelijk werker D. Just de la Paisières heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn beoordeling betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat appellant de WAO-functies niet aankan. 4.4. De fysiotherapeut heeft in zijn brief van 30 januari 2006 aangegeven dat “de belastbaarheid vooral de laatste weken duidelijk verbeterd” is en dat hij verwacht dat appellant “binnen afzienbare tijd (weken) weer kan gaan werken”. Hieruit blijkt volgens appellant dat op 1 januari 2006 het herstel nog onvoldoende was. Daargelaten of de fysiotherapeut terzake over de nodige deskundigheid beschikt, kan de Raad - evenals het Uwv - dit betoog niet volgen, nu gesteld noch gebleken is dat de fysiotherapeut op de hoogte was van de in aanmerking te nemen WAO-functies en de daarin optredende belasting. 4.5. In beroep heeft appellant een rapport van 2 augustus 2006 van psycholoog H. Heijkers overgelegd - opgesteld ten behoeve van de re-integratie van appellant - waarin is geconcludeerd dat de komende 1 tot 2 jaar geen sprake kan zijn van reguliere arbeid. Het Uwv heeft gesteld dat dit rapport geen ander licht werpt op de geschiktheid van appellant voor zijn werk per 1 januari 2006, omdat een ZW-beslissing een andere beoordeling vergt dan re-integratie, aangezien daarbij wordt getracht appellant gericht tot werk te leiden. Dit heeft appellant betwist, stellende dat ook in het kader van re-integratie de geschiktheid voor specifieke functies aan de orde komt. De Raad verwerpt deze stelling, nu in het onderhavige geschil niet beslissend is of appellant geschikt is voor - niet nader geconcretiseerde - reguliere arbeid. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het rapport niet leidt tot twijfel aan de conclusies van de bezwaar-verzekeringsarts. 4.6. Appellant heeft zijn standpunt voorts onderbouwd met een beslissing van 31 januari 2007 waarbij de bijstandsuitkering van appellant per 1 februari 2007 is voortgezet met ontheffing van arbeidsverplichtingen en een beslissing van 10 juni 2008 waarbij appellant is aangemerkt als geïndiceerd voor werk in het kader van de Wet op de Sociale Werkvoorziening. Volgens appellant blijkt uit de beslissingen dat het voor hem onmogelijk is “normaal” te werken. De Raad overweegt dat de in deze beslissingen vermelde gegevens geen betrekking hebben op de hier in geding zijnde datum en dat die gegevens ook anderszins geen aanknopingspunten bieden om tot een ander oordeel te komen over de geschiktheid van appellant voor (ten minste één van) de WAO-functies. 4.7. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.C.M. van Laar. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2008. (get.) M.C.M. van Laar. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. RB